De toekomst van het onderwijs in Utrecht - pagina 1

Zoals aangekondigd zal ik met enige regelmaat een column schrijven waarin ik wat dieper in ga op locale, gemeentelijke en landelijke issues die spelen in het onderwijs. 
16 december 2022

De grote (pedagogische) waarde van fantasie en magie

De grote (pedagogische) waarde van fantasie en magie


De maanden november en december kenmerken zich door feesten die vooral voor kinderen van grote waarde zijn. Beide feesten hebben hun eigen magie en zorgen voor (gezonde) spanning, fantasie, plezier, geluk etc. bij kinderen (en vaak ook de volwassenen).

 

Het Sinterklaasfeest is inmiddels ontdaan van vele elementen die vanuit de traditie verbonden waren met dit feest. Voor- en tegenstanders hebben in een veelal ongenuanceerde strijd, over de hoofden van de kinderen heen, het feest bijna de nek omgedraaid. Gelukkig lijkt de kern van het feest de strijd overleefd te hebben. Wie herinnert zich niet de spanning van het zetten van je schoen om vervolgens de volgende ochtend om 5.00 uur naar beneden te sluipen om te zien of er iets gebracht was. Wie herinnert zich niet het binnenhalen van Sinterklaas en wie herinnert zich niet de pakjesavond waarbij er op het raam gebonsd werd, waarbij een hand om de deur pepernoten naar binnen slingerde en waarbij allerlei hartenwensen in vervulling werden gebracht.

 

Net nu het feest de strijd om de zwarte pieten overleefd lijkt te hebben komt de volgende aanval op dit, in wezen zo onschuldige en prachtige, kinderfeest: Vanuit zgn. deskundige hoek (een pedagoge) wordt er een pleidooi gehouden om niet te liegen tegen kinderen. Dit zou een hoop stress schelen.

 

Anouk van der Lucht (pedagoge en moeder van twee kinderen van 5,5 en 2 jaar) heeft, ondanks dat ze ook de magische waarde van het feest erkent, besloten om niet te liegen tegen haar kinderen. Ze vindt namelijk eerlijkheid heel belangrijk. Als ze de Efteling bezoekt vertelt ze de kinderen ook dat alles niet echt is. Dit alles lezen wij in een artikel in het AD. Ze onderbouwt haar stelling met haar idee dat Sinterklaas voor heel veel stress zou zorgen (bedplassen en angst bij kinderen, angst bijv. bij het idee dat Pieten ’s nachts het huis binnensluipen). Ook zouden er ouders zijn die Sinterklaas als machtsmiddel gebruiken (“als je je niet goed gedraagt krijg je geen cadeautjes van Sinterklaas”). In het artikel komt ook andere ouder aan het woord en die meldt dat hij extreem teleurgesteld was toen hij van zijn ouders hoorde dat Sinterklaas niet bestond.

 

Er is een algemene uitspraak (niet van mijzelf) over pedagogen en die stelt dat pedagogen zelf de slechtste opvoeders zijn. Zonder deze uitspraak als waarheid te bestempelen hebben de uitspraken van Anouk van der Lucht mij wel die richting opgeduwd. Gelukkig staan er in het artikel ook andere meningen (ook van andere pedagogen). Krista Okma stelt dat kinderen tot ca. zes jaar het magische denken in zich hebben. Realiteit en fantasie lopen door elkaar. Pas na deze fase gaan ze logisch denken en gaan vragen stellen (deze leeftijdsgrens verschilt uiteraard per kind). “We moeten uitkijken dat we ons volwassen perspectief niet op onze kinderen plakken. Je belast ze toch ook niet met volwassen problemen zoals het niet kunnen betalen van de rekeningen ? Waarom zou je ze de magie van het Sinterklaasfeest willen ontnemen”.

 

Gelukkig, er zijn dus ook pedagogen die wel een kindgerichte kijk op opvoeden hebben. Ik zie de stellingname van Anouk van de Lucht passen in wat op dit moment bij het opvoeden van kinderen veel gebeurt. Het gaat daarbij om een tweetal verschijnselen: De eerste noemen we curlingouders ofwel ouders die iedere oneffenheid, iedere teleurstelling, ieder verdriet, ieder risico, iedere weerstand etc. willen wegpoetsen voor hun kind. De gevolgen van deze “opvoedkundige houding” zijn zichtbaar bij de adolescenten. Steeds meer en meer jongeren ervaren burnouts en andere mentale problemen. Zonder te stigmatiseren lijkt het alsof veel jongeren niet meer kunnen omgaan met weerstand en teleurstellingen. Dit is hen namelijk niet geleerd. Het niet kunnen omgaan met het nieuws dat Sinterklaas niet bestaat is daar een bizar maar wel tekenend voorbeeld van. Ik weet nog goed dat mijn moeder mijn vraag als zesjarige over het bestaan van Sinterklaas beantwoordde. Ik was die dag bij toeval vier verschillende Sinterklazen tegengekomen en er begon mij iets te dagen. Toen mijn moeder mij vroeg wat ik er zelf van dacht gaf ik mijn twijfels aan en mijn moeder beaamde dit. Vervolgens meldde ik dat de Kerstman, de Paashaas en andere, voor mij, magische types dan ook wel niet zouden bestaan. Mijn moeder kon dat ook alleen maar beamen. Dit leidde absoluut niet tot een onpeilbaar verdriet maar was een volgende stap in de ontwikkeling van mijn brein. Ik was er zelfs een beetje trots op dat ik dat zelf min of meer ontdekt had. In algemene zin: Omgaan met teleurstellingen en weerstand hoort bij groter worden. Als je dat weghoudt bij kinderen loop je het risico dat dit zich op latere leeftijd gaat wreken.

 

Een ander verschijnsel is dus het zgn. eerlijk willen zijn tegen kinderen (Van der Lucht beschrijft dat als het “niet willen liegen tegen kinderen”). Natuurlijk is eerlijkheid een mooie eigenschap en je hoopt dat je kinderen ook altijd eerlijk zijn. Er wordt hier echter een grote denkfout gemaakt. Je hoeft en kan niet altijd eerlijk zijn. Sommige zaken zijn nog niet geschikt voor verwerking in het kinderbrein. In extremis: Als de relatie tussen twee ouders problematisch verloopt ga je dat niet direct in alle details delen met je kinderen (hoe eerlijk dat ook zou zijn). Ook bij andere problemen moet je je afvragen of een kind daar mee om kan gaan. Anderzijds is het magische brein van een kind een groot goed. Ik heb een kleinkind van 2,5 jaar en ik kan enorm genieten van de geweldige fantasie waarmee dit meisje haar spel speelt. Uiteraard ga ik daar in mee. Ik speel haar spel met koningen, leeuwen, draken etc. mee. Als ze in haar Ikeakeuken allerlei gerechten heeft gemaakt doe ik alsof ik deze culinaire hoogstandjes verorber en moffel de houten gebakjes weg in mijn mouw. In de gedachtegang van Anouk van de Lucht moet ik eerlijk zijn tegen mijn kleinkind en zeggen dat draken niet bestaan en dat ik houten taartjes niet kan eten.

 

Als directeur van een basisschool komen er dagelijks jarige kinderen in mijn kantoor met een traktatie en een kaart waar ik dan een tekening op maak. Ik vroeg bij een groepje stoere jongens uit groep 5 of ze mijn tweelingbroer al voorzien hadden van een traktatie. “Waar is hij dan”’ vroegen de jongens. Ik meldde dat deze op de eerste verdieping aan het kopiëren was. Ze zouden naar hem op zoek gaan. Toen ze mijn kantoor verlaten hadden rende ik via een andere route naar het kopieerapparaat en vervolgens kwam de verjaardagsgroep daar aan. Stom verbaasd maar wel overtuigd gingen ze mee in het verhaal. Een jongen van de groep ging later die dag op onderzoek uit en na zorgvuldige analyse trok hij de conclusie dat mijn verhaal toch niet helemaal klopte. Jaarlijks (de betreffende jarige jongen is nu naar de middelbare school) werd ik herinnerd aan deze fantasie waar de jongens (en ik zelf) met veel plezier aan terug dachten. Anouk zal deze “grap” uiteraard afkeuren want je mag immers niet liegen tegen kinderen ( ik heb tenslotte helemaal geen tweelingbroer).

 

Ander voorbeeld is de jaaropening waarop ik vele jaren een zeer fantasierijk vakantieverhaal vertel aan alle kinderen (van groep 1 tot en met groep 8) waarbij ik foto’s liet zien van “mezelf” staande op de vleugel van een vliegtuig, waar ik in gevecht was met een ijsbeer, waar ik aan het zwemmen was met haaien en waarbij ik ontmoetingen had met dwergen in Lapland. Zelfs sommige groep 8 kinderen kwamen na afloop voorzichtig vragen dat dit toch niet echt gebeurd was.

 

Als kind las ik boeken als “De discus”, een serie over een organisatie die ergens in Friesland een geheime basis had waarbij ze konden vliegen met een soort vliegende schotels en daarmee konden ze allerlei problemen in de wereld oplossen (een soort Thunderbirds, voor de oudjes onder ons). Ik verslond deze boeken, ze prikkelden mijn fantasie en ik genoot van het lezen van deze verhalen. Tja, daar is het vingertje van Anouk weer: Vliegende schotels bestaan niet

 

Fantasie, magie etc. zijn belangrijk zo niet essentieel in het leven van kinderen maar ook van volwassenen. De enorme toename van het aantal escaperooms is daar o.a. het bewijs van. Pretparken als de Efteling en Disneyworld zijn echt niet alleen voor kinderen gebouwd, dramaseries als Game of Thrones, films als “In de ban van de ring”, de Harry Potterserie en nu Avatar worden massaal bekeken.

 

Kinderen (zeker tot zes jaar) denken divergent, zij kunnen 20 oplossingen voor een probleem bedenken waarbij een volwassene niet verder komt dan 3. Helaas verliezen kinderen dit vermogen naarmate ze ouder worden omdat we een maatschappij/schoolsysteem hebben waarbij maar 1 antwoord of oplossing goed is. Fantasie en magie zorgen voor het out-of-the-box-denken. Fantasie en magie geven het leven sjeu en kleur. Dat heeft helemaal niets met liegen te maken, dat heeft te maken met respect voor de ontwikkelingsfase van kinderen. Helaas snapt Anouk van de Lucht hier weinig van. Laten wij vooral deze waarden koesteren en kinderen groot brengen met mooie en fantasierijke verhalen en tradities. We noemen dat leugentjes om bestwil.

 


16 december 2022,
Jaap Nelissen

18 april 2022

Kansongelijkheid in het onderwijs

Een "hot" item in het onderwijs is de kansongelijkheid. Meer en meer zien we dat kinderen uit de zgn. hoger opgeleide gezinnen of uit de kansrijkere milieus zich beduidend beter ontwikkelen dan kinderen uit andere sectoren. De laatste "Staat van het onderwijs" (een soort thermometer van het niveau van ons onderwijs) geeft hier ook duidelijke signalen voor af. Een zorgelijke ontwikkeling die om een fundamentele aanpak vraagt. De politiek heeft zich voorgenomen om dit probleem hoog op de agenda te zetten. Ook op gemeentelijke niveau krijgt dit onderwerp de nodige aandacht. 

 

Wat ik echter volledig mis is de analyse van de oorzaken van deze ongelijkheid. Als je daar duidelijk zicht op zou hebben dan weet je aan welke knoppen je moet draaien om het tij te keren. De aanpak die nu vaak gekozen wordt is die van de bekende metafoor "met hagel schieten" want dan raak je altijd wel wat. Dat deze aanpak ook kan leiden tot de nodige "collateral damage" neemt men dan maar op de koop toe.

 

Laat ik mij vooral richten op de problematiek in de stad Utrecht. De wethoudster van onderwijs (Anke Klein) heeft zich hard gemaakt voor het invoeren van een centraal aanmeldingssysteem voor basisschoolleerlingen. Zij leeft in de illusie dat dit de kansongelijkheid bij kinderen zou verminderen. Zij wijst daarbij vooral op Leidsche Rijn alwaar sommige scholen zich naar verluidt schuldig maken aan etnisch profileren. Kinderen uit allochtone milieus zouden minder kans hebben op plaatsing op populaire "witte" scholen. Volgens diverse getuigen is dit ook feitelijk de situatie. De wethoudster heeft vervolgens bepaald dat er voor de hele stad een nieuw centraal aanmeldingssysteem ingevoerd dient te worden. De eerste twee selectiecriteria bij het bepalen van de indeling van kinderen zijn de broertjes en zusjes regeling (broertjes en zusjes hebben voorrang) en de afstand tussen school en thuis. Wat zijn nu de effecten van dit systeem ?  Er verandert eigenlijk niets. Je houdt de schoolbevolking deels hetzelfde door kinderen uit hetzelfde gezin voorrang te geven (wat ik overigens volkomen terecht vind) en je laat de afstand tussen huis en school zeer bepalend zijn. Dit betekent dat er bijv. voor een school als de Jenaplanschool Wittevrouwen qua populatie helemaal niets verandert. 

 

Het beoogde effect (meer gemengde scholen, meer kansen voor o.a. allochtone kinderen) wordt absoluut niet bereikt op deze wijze, zeker niet in wijken die al lang zijn gevormd. In Leidsche Rijn zal er mogelijk wel iets verschuiven omdat de totale wijk meer gemengd is dan de al lang bestaande wijken in de "oude stad".  Wat echter vele malen meer effectief zou zijn geweest is dat je in Leidsche Rijn zou gaan werken met een soort quotum waarbij je een evenwichtige verdeling van kinderen uit verschillende doelgroepen nastreeft. 

 

Een van de oorzaken (althans volgens de beleidsmakers) is dat ouders van allochtone kinderen vaak te laat op zoek gingen naar een school waardoor de aanmeldingslijsten van bepaalde scholen al lang vol waren. Ik denk dat een goede voorlichting (al vanaf het consultatiebureau en op de creches, kinderdagverblijven en via brieven vanuit de gemeente) veel meer effect zou kunnen hebben dan de huidige regeling. Een andere maatregel is scholen beboeten die kinderen op grond van hun achternaam of afkomst niet aannemen. Er zijn meerdere voorbeelden van dit soort praktijken. Name and shame lijkt me hierbij op zijn plaats. Scholen die zich "een vreedzame school" noemen maar zich vervolgens wel richten op het binnenhalen van een bepaald segment van de maatschappij dienen daarop aangesproken te worden. Nu leiden alle goedwillende scholen onder een administratiesysteem dat de bedrijfsvoering van scholen veel complexer maakt. De scholen weten immers pas heel laat in het jaar hoeveel aanmeldingen er gaan komen. Dit kan grote consequenties hebben voor financiën, formatie en personeelsbeleid. 

 

Zoals Anke Klein wel meer zaken wegwuift (bijv. het parkeer- en woonprobleem voor leerkrachten in de stad), doet ze dit bij deze kwestie ook. In haar ambities om landelijk te scoren met dit soort loze maatregelen die puur voor de buhne zijn, bereikt ze uiteindelijk helemaal niets (en hier hebben vele ervaringsdeskundigen voor gewaarschuwd). 

 

Een ander iets is dat het gemeentebestuur zich eens achter de oren moet gaan krabben of hun huisvestingsbeleid wellicht niet een oorzaak is van de toenemende segregatie in de stad Utrecht en daarmee het ontstaan van (qua populatie) eenzijdige scholen. Utrecht wordt als woonstad steeds minder bereikbaar (zeg maar gerust "niet) voor starters en voor mensen met een wat lager inkomen. Huizen in nieuwe wijken zijn volstrekt onbetaalbaar en dit is het gevolg van het ontbreken van een doordacht beleid. Dit zichzelf progressief noemde gemeentebestuur gaat voor het grote geld dat via dure woningen en hoge parkeerkosten wordt binnen geharkt.

 

Een laatste uitwas in een poging om kansongelijkheid te bestrijden is het vage plan dat Academie Tien heeft rondom het mogelijk invoeren van schooluniformen. Op internet zijn vele interessante discussies te vinden over dit item. Het hoofdargument om evt. schooluniform in te voeren is dat je verschillen tussen kinderen op basis van kleding weg zou halen. Even los van het feit dat je uniformen in allerlei soorten kwaliteit zou kunnen krijgen denk ik dat je totaal voorbij gaat aan de Hollandse cultuur (een vrije cultuur waarin een ieder individu mag zijn die hij/zij wil zijn) en aan de behoefte van kinderen tussen 12 en 18 jaar, om zich te profileren, om hun eigen stijl te zoeken, om onderscheidend te zijn etc. Kansongelijkheid onstaat niet of nauwelijks door het feit dat kinderen verschillende kleren dragen.  Ook dit is een analyse die geen hout snijdt. Kansongelijkheid ontstaat door verschillen in financiele mogelijkheden van een gezin (bijv. wel of geen bijles kunnen betalen), door de mogelijkheden die ouders hebben om hun kinderen te helpen bij het huiswerk en bij het structuur bieden, door de opvoedkundige prikkels die al dan niet gegeven worden, door de mate waarin ouders zicht hebben op waar hun kinderen mee bezig zijn (vooral buiten schooltijd), door de algehele betrokkenheid van ouders bij de school etc. Ik vind het van een vrij naïeve benadering getuigen als je daadwerkelijk denkt dat een schooluniform ook maar enigszins bijdraagt aan bestrijden van kansongelijkheid. Er wordt in dit verband gewezen naar Engeland alwaar dit systeem zijn waarde zou bewijzen. Niets is minder waar, als er ergens sprake is van kansongelijkheid, sterker nog, van een strikte klassenmaatschappij, dan is het wel Engeland. Armoede, dropouts, wangedrag, alchoholgebruik onder de jeugd is in Engeland in bepaalde lagen van de bevolking gigantisch. "Maar gelukkig dragen ze wel overdag een uniform" 

 

Ik ben zeer benieuwd wanneer er nu eens echte leiders opstaan die de problemen, waar ons land zeker mee te kampen heeft, op een goede wijze kunnen analyseren en daarbij de juiste interventies kunnen bedenken.

De belangrijkste oorzaak van het ontstaan van kansongelijkheid ligt in de opvoeding en thuissituatie. Taalachterstand is een zeer zwaarwegende oorzaak van kansongelijkheid. Je gaat niet beter Nederlands spreken en/of begrijpen met een uniform aan. Daar zijn hele andere middelen voor nodig. De inspectie wijst ook naar de Scandinavische landen (en dan met name naar Finland) als het gaat om het bieden van kwalitatief goed onderwijs waarmee je de kansen ook vergroot. Ik ben daar geweest en er zijn daar een aantal zaken wezenlijk anders dan in Nederland:

 

1. Er bestaat geen inspectie en geen systeem met toetsen waarbij kinderen worden afgerekend

2. Er wordt beduidend meer geld geinvesteerd in onderwijs waardoor er veel meer mogelijk is

3. De opleiding en de salarissen van onderwijzend personeel liggen op een beduidend hoger niveau dan in Nederland hetgeen bepalend is voor de kwaliteit van deze beroepsgroep.

4. Kinderen gaan van 6 tot 16 naar dezelfde school, pas daarna volgt verdere differentiatie (vakonderwijs of verder studeren).Dit voorkomt veel te vroege selectie zoals in Nederland (het enige westerse land waar dit op zo'n jonge leeftijd gebeurt)

5. Een basaal vertrouwen in scholen en onderwijspersoneel dat trots is op hun werk

6. Inclusief onderwijs maar dan wel met voldoende middelen om alle kinderen goed te kunnen helpen (dus niet zoals in Nederland het passend onderwijs zonder daar ook maar een cent in te investeren)

 

Wellicht dat het een idee is dat onze inspecteur-generaal van de inspectie (mevrouw Alida Oppers) en onze minister van (basis)onderwijs Dennis Wiersma eens een kijkje moeten nemen in Finland voordat ze, als reactie op de Staat van het onderwijs,  op denigrerende en badinerende wijze het onderwijspersoneel neer zetten als kwalitatief onvoldoende waardoor het niveau van de basisvakken achteruit zou gaan. Hun timing was "geweldig", zo net na twee heftige coronajaren waarin we met zijn allen aan het overleven waren.

 

Het blijft overigens een fantastisch vak, het onderwijs, en ik ben blij dat we weer in staat zijn om ook aandacht te geven aan zaken als lenteontbijt, sponsorloop, vieringen, culturele activiteiten en ouderdansfeesten hoewel dat volgens mevrouw Oppers niet meer mag want al deze zaken vallen niet onder de basisvaardigheden rekenen en taal.

 

 

Jaap Nelissen

 

 

14 april 2022

De staat van het onderwijs

Na een periode van radiostilte hierbij weer een column van mijn hand. Diverse ontwikkelingen in het onderwijs triggerden mij om mijn visie/mening op papier te zetten en met jullie te delen.

 

De staat van het onderwijs

Deze week publiceerde de inspectie het jaarlijkse rapport “de staat van het onderwijs” waarin zij aangeeft hoe het onderwijs in Nederland er qua niveau voorstaat. Voor het zoveelste jaar is er sprake van een achteruitgang als het gaat om het niveau van de basisvaardigheden (rekenen en taal). Voor de zoveelste keer worden er weer allerlei alarmsignalen gegeven en mogen de zgn. deskundigen weer hun  oordeel geven. De inspecteur-generaal van het onderwijs (Alida Oppers) was woensdag diverse malen op televisie om haar zorg te uiten.
Lees meer ›

1 2