18 april 2022
Kansongelijkheid in het onderwijs
Een "hot" item in het onderwijs is de kansongelijkheid. Meer en meer zien we dat kinderen uit de zgn. hoger opgeleide gezinnen of uit de kansrijkere milieus zich beduidend beter ontwikkelen dan kinderen uit andere sectoren. De laatste "Staat van het onderwijs" (een soort thermometer van het niveau van ons onderwijs) geeft hier ook duidelijke signalen voor af. Een zorgelijke ontwikkeling die om een fundamentele aanpak vraagt. De politiek heeft zich voorgenomen om dit probleem hoog op de agenda te zetten. Ook op gemeentelijke niveau krijgt dit onderwerp de nodige aandacht.
Wat ik echter volledig mis is de analyse van de oorzaken van deze ongelijkheid. Als je daar duidelijk zicht op zou hebben dan weet je aan welke knoppen je moet draaien om het tij te keren. De aanpak die nu vaak gekozen wordt is die van de bekende metafoor "met hagel schieten" want dan raak je altijd wel wat. Dat deze aanpak ook kan leiden tot de nodige "collateral damage" neemt men dan maar op de koop toe.
Laat ik mij vooral richten op de problematiek in de stad Utrecht. De wethoudster van onderwijs (Anke Klein) heeft zich hard gemaakt voor het invoeren van een centraal aanmeldingssysteem voor basisschoolleerlingen. Zij leeft in de illusie dat dit de kansongelijkheid bij kinderen zou verminderen. Zij wijst daarbij vooral op Leidsche Rijn alwaar sommige scholen zich naar verluidt schuldig maken aan etnisch profileren. Kinderen uit allochtone milieus zouden minder kans hebben op plaatsing op populaire "witte" scholen. Volgens diverse getuigen is dit ook feitelijk de situatie. De wethoudster heeft vervolgens bepaald dat er voor de hele stad een nieuw centraal aanmeldingssysteem ingevoerd dient te worden. De eerste twee selectiecriteria bij het bepalen van de indeling van kinderen zijn de broertjes en zusjes regeling (broertjes en zusjes hebben voorrang) en de afstand tussen school en thuis. Wat zijn nu de effecten van dit systeem ? Er verandert eigenlijk niets. Je houdt de schoolbevolking deels hetzelfde door kinderen uit hetzelfde gezin voorrang te geven (wat ik overigens volkomen terecht vind) en je laat de afstand tussen huis en school zeer bepalend zijn. Dit betekent dat er bijv. voor een school als de Jenaplanschool Wittevrouwen qua populatie helemaal niets verandert.
Het beoogde effect (meer gemengde scholen, meer kansen voor o.a. allochtone kinderen) wordt absoluut niet bereikt op deze wijze, zeker niet in wijken die al lang zijn gevormd. In Leidsche Rijn zal er mogelijk wel iets verschuiven omdat de totale wijk meer gemengd is dan de al lang bestaande wijken in de "oude stad". Wat echter vele malen meer effectief zou zijn geweest is dat je in Leidsche Rijn zou gaan werken met een soort quotum waarbij je een evenwichtige verdeling van kinderen uit verschillende doelgroepen nastreeft.
Een van de oorzaken (althans volgens de beleidsmakers) is dat ouders van allochtone kinderen vaak te laat op zoek gingen naar een school waardoor de aanmeldingslijsten van bepaalde scholen al lang vol waren. Ik denk dat een goede voorlichting (al vanaf het consultatiebureau en op de creches, kinderdagverblijven en via brieven vanuit de gemeente) veel meer effect zou kunnen hebben dan de huidige regeling. Een andere maatregel is scholen beboeten die kinderen op grond van hun achternaam of afkomst niet aannemen. Er zijn meerdere voorbeelden van dit soort praktijken. Name and shame lijkt me hierbij op zijn plaats. Scholen die zich "een vreedzame school" noemen maar zich vervolgens wel richten op het binnenhalen van een bepaald segment van de maatschappij dienen daarop aangesproken te worden. Nu leiden alle goedwillende scholen onder een administratiesysteem dat de bedrijfsvoering van scholen veel complexer maakt. De scholen weten immers pas heel laat in het jaar hoeveel aanmeldingen er gaan komen. Dit kan grote consequenties hebben voor financiën, formatie en personeelsbeleid.
Zoals Anke Klein wel meer zaken wegwuift (bijv. het parkeer- en woonprobleem voor leerkrachten in de stad), doet ze dit bij deze kwestie ook. In haar ambities om landelijk te scoren met dit soort loze maatregelen die puur voor de buhne zijn, bereikt ze uiteindelijk helemaal niets (en hier hebben vele ervaringsdeskundigen voor gewaarschuwd).
Een ander iets is dat het gemeentebestuur zich eens achter de oren moet gaan krabben of hun huisvestingsbeleid wellicht niet een oorzaak is van de toenemende segregatie in de stad Utrecht en daarmee het ontstaan van (qua populatie) eenzijdige scholen. Utrecht wordt als woonstad steeds minder bereikbaar (zeg maar gerust "niet) voor starters en voor mensen met een wat lager inkomen. Huizen in nieuwe wijken zijn volstrekt onbetaalbaar en dit is het gevolg van het ontbreken van een doordacht beleid. Dit zichzelf progressief noemde gemeentebestuur gaat voor het grote geld dat via dure woningen en hoge parkeerkosten wordt binnen geharkt.
Een laatste uitwas in een poging om kansongelijkheid te bestrijden is het vage plan dat Academie Tien heeft rondom het mogelijk invoeren van schooluniformen. Op internet zijn vele interessante discussies te vinden over dit item. Het hoofdargument om evt. schooluniform in te voeren is dat je verschillen tussen kinderen op basis van kleding weg zou halen. Even los van het feit dat je uniformen in allerlei soorten kwaliteit zou kunnen krijgen denk ik dat je totaal voorbij gaat aan de Hollandse cultuur (een vrije cultuur waarin een ieder individu mag zijn die hij/zij wil zijn) en aan de behoefte van kinderen tussen 12 en 18 jaar, om zich te profileren, om hun eigen stijl te zoeken, om onderscheidend te zijn etc. Kansongelijkheid onstaat niet of nauwelijks door het feit dat kinderen verschillende kleren dragen. Ook dit is een analyse die geen hout snijdt. Kansongelijkheid ontstaat door verschillen in financiele mogelijkheden van een gezin (bijv. wel of geen bijles kunnen betalen), door de mogelijkheden die ouders hebben om hun kinderen te helpen bij het huiswerk en bij het structuur bieden, door de opvoedkundige prikkels die al dan niet gegeven worden, door de mate waarin ouders zicht hebben op waar hun kinderen mee bezig zijn (vooral buiten schooltijd), door de algehele betrokkenheid van ouders bij de school etc. Ik vind het van een vrij naïeve benadering getuigen als je daadwerkelijk denkt dat een schooluniform ook maar enigszins bijdraagt aan bestrijden van kansongelijkheid. Er wordt in dit verband gewezen naar Engeland alwaar dit systeem zijn waarde zou bewijzen. Niets is minder waar, als er ergens sprake is van kansongelijkheid, sterker nog, van een strikte klassenmaatschappij, dan is het wel Engeland. Armoede, dropouts, wangedrag, alchoholgebruik onder de jeugd is in Engeland in bepaalde lagen van de bevolking gigantisch. "Maar gelukkig dragen ze wel overdag een uniform"
Ik ben zeer benieuwd wanneer er nu eens echte leiders opstaan die de problemen, waar ons land zeker mee te kampen heeft, op een goede wijze kunnen analyseren en daarbij de juiste interventies kunnen bedenken.
De belangrijkste oorzaak van het ontstaan van kansongelijkheid ligt in de opvoeding en thuissituatie. Taalachterstand is een zeer zwaarwegende oorzaak van kansongelijkheid. Je gaat niet beter Nederlands spreken en/of begrijpen met een uniform aan. Daar zijn hele andere middelen voor nodig. De inspectie wijst ook naar de Scandinavische landen (en dan met name naar Finland) als het gaat om het bieden van kwalitatief goed onderwijs waarmee je de kansen ook vergroot. Ik ben daar geweest en er zijn daar een aantal zaken wezenlijk anders dan in Nederland:
1. Er bestaat geen inspectie en geen systeem met toetsen waarbij kinderen worden afgerekend
2. Er wordt beduidend meer geld geinvesteerd in onderwijs waardoor er veel meer mogelijk is
3. De opleiding en de salarissen van onderwijzend personeel liggen op een beduidend hoger niveau dan in Nederland hetgeen bepalend is voor de kwaliteit van deze beroepsgroep.
4. Kinderen gaan van 6 tot 16 naar dezelfde school, pas daarna volgt verdere differentiatie (vakonderwijs of verder studeren).Dit voorkomt veel te vroege selectie zoals in Nederland (het enige westerse land waar dit op zo'n jonge leeftijd gebeurt)
5. Een basaal vertrouwen in scholen en onderwijspersoneel dat trots is op hun werk
6. Inclusief onderwijs maar dan wel met voldoende middelen om alle kinderen goed te kunnen helpen (dus niet zoals in Nederland het passend onderwijs zonder daar ook maar een cent in te investeren)
Wellicht dat het een idee is dat onze inspecteur-generaal van de inspectie (mevrouw Alida Oppers) en onze minister van (basis)onderwijs Dennis Wiersma eens een kijkje moeten nemen in Finland voordat ze, als reactie op de Staat van het onderwijs, op denigrerende en badinerende wijze het onderwijspersoneel neer zetten als kwalitatief onvoldoende waardoor het niveau van de basisvakken achteruit zou gaan. Hun timing was "geweldig", zo net na twee heftige coronajaren waarin we met zijn allen aan het overleven waren.
Het blijft overigens een fantastisch vak, het onderwijs, en ik ben blij dat we weer in staat zijn om ook aandacht te geven aan zaken als lenteontbijt, sponsorloop, vieringen, culturele activiteiten en ouderdansfeesten hoewel dat volgens mevrouw Oppers niet meer mag want al deze zaken vallen niet onder de basisvaardigheden rekenen en taal.
Jaap Nelissen